Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
In deze inventaris wordt het archief van de stad Leeuwarden van de vijftiende tot de achttiende eeuw beschreven. Dat gebeurt op een manier die de eigen structuur van dat archief zo goed mogelijk zichtbaar maakt. Het meest direct komt die structuur tot uitdrukking in de indeling in rubrieken en subrubrieken, waarbinnen elk stuk de plaats inneemt die zijn functies binnen het grote geheel het meest recht doet. Die indeling is overigens onvermijdelijk een compromis. Enerzijds probeert zij de ordening weer te geven die de oude stadssecretarissen en hun klerken als oorspronkelijke archiefvormers voor ogen kan hebben gestaan en die voor een deel uit bijvoorbeeld oude lijsten en registratuuraantekeningen kan worden gereconstrueerd. Anderzijds is zij eveneens het resultaat van een door traditie en idealistische logica gevormde visie van de latere onderzoeker. *
Een van de meest fundamentele uiteenzettingen - eerder in praktische dan in theoretische termen - van de problematiek van de archiefordening vindt men in: Muller e.a., Handleiding. Tal van nadere overwegingen en vernieuwde inzichten bijvoorbeeld in: Coppens, De ontsluiting. Aan de Handleiding werd in 1998 nog een bundel artikelen gewijd: Horsman e.a., Tekst en context.
Er zijn echter nog meer factoren die een eenvoudige en ondubbelzinnige weergave van de veronderstelde oude orde in de weg kunnen staan. Zo kunnen veel stukken gedurende hun administratieve leven niet alleen gelijktijdig maar ook achtereenvolgens meer dan één functie hebben vervuld: een kwitantie kan in een latere beheersfase de functie krijgen van bijlage bij een jaarrekening, terwijl zij ook als onderdeel van een procesdossier kan hebben gefungeerd. Ingrijpender nog is de omstandigheid dat een archief gedurende zijn ontwikkelingsgang naar zich geregeld wijzigende inzichten kan zijn beheerd. Op die manier wordt een indelingsschema tenslotte onvermijdelijk één groot pragmatisch compromis, waarbij met behulp van toelichtende en verwijzende inleidingen en noten het totaalbeeld van meerwaardige stukken en verschuivende structuren zoveel mogelijk recht wordt gedaan.
Zoals de indeling van de inventaris de archiefstructuur als het ware vanuit het totaalconcept benadert, zo krijgt die structuur ook gestalte vanuit de beschrijvingen waarmee onder elk inventarisnummer de concrete stukken worden gekarakteriseerd. De analyse op stukniveau geschiedt aan de hand van vijf vaste functiekenmerken: de 'redactie' (betreft het een eenvoudige aantekening, een brief, een proces-verbaal, een register, kwitantie enz.), de inhoud (waar gaat de tekst over), de datum (wanneer is het stuk ontvangen of opgemaakt), het 'ontwikkelingsstadium' (betreft het een concept, een officieel 'net', of een afschrift, al dan niet geauthentiseerd enz.) en de 'uiterlijke vorm' (ongeveer: hoe ziet het stuk er fysiek uit). Bij elkaar verschaffen deze parameters een nadere functie- en waardebepaling die het niveau van de loutere 'inhoud' (de 'feiten' die het stuk bevat) ver overstijgt. * Deze inventaris is derhalve geen opsommende lijst van historische feiten die op eenvoudige manier door de computer digitaal kan worden afgegraasd. Hij probeert een zo goed mogelijke weergave te zijn van een informatiesysteem, waarin de onderdelen historische gegevens indiceren zonder dat die uit hun grote administratieve context zijn losgesneden: aan de 'feiten' wordt een belangrijk interpretatiekader toegevoegd.
Ook hiervoor kan naar Mullers Handleiding worden verwezen, maar voor precieze definities van alle in deze inventaris gebruikte vaktermen raadplege men: Den Teuling, Archiefterminologie, met name de nrs. 23-111.
In deze inleiding zal aan dat interpretatiekader nadere aandacht worden besteed. Achtereenvolgens komen in grote trekken de (institutionele) geschiedenis van de stad aan de orde, de geschiedenis van de archiefvorming en van de nazorg ervan, waarna tenslotte de inventarisatie in algemene trekken wordt verantwoord en toegelicht. In de afzonderlijke inleidingen bij het middeleeuwse en het vroegmoderne archief zal op archiefstructuur en inventarisatie meer gedetailleerd worden ingegaan.
Voorafgaand aan de eeuw waarin het nu nog resterende gedeelte van het stadsarchief een aanvang neemt, was Leeuwarden een kleine stad van misschien rond de tweeduizend inwoners, in een gewest dat formeel rechtstreeks door de keizer, maar in feite in los verband door zijn eigen vertegenwoordigende lichamen werd bestuurd. * Oorspronkelijk ontstaan op drie aan de Middelzee gelegen terpen, had Leeuwarden zich in de negende eeuw tot kerkelijk en in de tiende eeuw tot economisch centrum ontwikkeld, vanwaaruit in de elfde eeuw verre handel met Noord- en Oost-Europa werd gedreven. In de dertiende eeuw werd Leeuwarden stad, niet door de gebruikelijke privilegiëring door een landsheer - want die ontbrak - maar door een feitelijke erkenning door zijn buren en zijn handelspartners, ook al raakte de verre handelsfunctie door de dichtslibbing van de Middelzee juist toen in wezenlijke mate beperkt. De veertiende eeuw was waarschijnlijk een eeuw van stagnatie, in de vijftiende begon een periode van groei die zo'n tweeënhalve eeuw zou aanhouden. De vijf oudste stukken die het archief nu nog telt, betreffen de uitbreiding van het stedelijke rechtsgebied met de aangrenzende parochies Oldehove en Hoek, die in 1435 haar beslag kreeg. Daarmee werd een gegroeide situatie juridisch en politiek bevestigd en werd een doorgaande natuurlijke ontwikkeling gefaciliteerd.
Voor de gewestelijke instituties zie: Vries, Het Heilige, p.17.
Van de organisatie van de stedelijke macht van vóór die tijd is niet zo veel bekend. De communale 'landsgemeenten' van Ooster- en Westergo, die sedert het midden van de dertiende eeuw het gewest bestuurden, boetten geleidelijk aan gezag in, terwijl de groeiende stedelijke handelseconomie een steeds krachtiger positie zou gaan innemen tegenover de machtigste politieke factor in het gewest: de adel of hoofdelingenstand. In 1482 kregen de typisch stedelijke belangen zelfs even gestalte in een heus politiek verbond tussen Leeuwarden, Sneek en Bolsward (en later nog even Franeker), dat echter niet langer dan vier jaar stand hield. * Typerend voor de vijftiende-eeuwse vetemaatschappij is dat de - vaak door persoonlijke toevalligheden geïnspireerde - politieke tegenstelling tussen 'Schier' en 'Vet' zich niet door de 'rationele' economische tegenstelling stedelijk versus ruraal liet wegdrukken: de politieke koers van elke stad werd behalve door de typisch stedelijke handelsbelangen in hoge mate ook door de persoonlijke belangen van de aanwezige stadsadel bepaald.
Vries, 'De stêden'.
Het vetkoperse Leeuwarden van de vijftiende eeuw werd bestuurd door 'Recht en Raad', een college van drie 'raadsluiden' en negen 'schepenen' (waaronder drie 'burgemeesters') onder voorzitterschap van een 'olderman', een functiebenaming die wellicht teruggaat op het vóórstedelijke marktrecht, waarbij de voorzitter van het koopliedengilde voor de duur van de markt een bijzonder gezag over de stad kan hebben uitgeoefend. * De olderman - die in zaken van rechtspraak niet meebesliste - werd gekozen uit stadsadel en -patriciaat. Rond 1477 duiken in de bronnen naast 'recht en raad' de 'mena tretteen' op, de 'gemene dertien', een college dat in belangrijke zaken meebesliste en tevens een controlerende functie vervulde. Het optreden van de gilden als invloedrijke politieke factor beperkte zich hoofdzakelijk tot de periode eind 1481 tot 1487, toen Leeuwarden zijn meest expansieve stedelijke ambities kende. In juli 1487 vond het Bieroproer plaats, waarna de schieringer partij, vertegenwoordigd door Leeuwardens erfvijand Worp Lieuwes Jukema, voor enkele jaren het bewind overnam. Eind 1492 greep de vetkoperse burgerij weer de macht en stelde zich daarbij onder de bescherming van de stad Groningen, die daarvoor een schepenplaats in het stadsbestuur bedong (de 'kastelein'). Met de vestiging van het centrale gezag in Friesland eind 1498 verdwenen de Groningers weer van het toneel.
Vgl. Noomen, 'Leeuwarden in de middeleeuwen', p.65.
Vanaf de vijftiende eeuw had de stedelijke Raad een eigen behuizing, in de vorm van het begin zestiende eeuw zo genoemde 'Olde Raethuis', dat op de zuidhoek van het Naauw en de Groentemarkt moet hebben gestaan. * Ongeveer tezelfdertijd zal het stadsbestuur ook over een vaste secretaris hebben beschikt, die ervoor zorgde dat de administratieve vastlegging van het bestuurlijke handelen werd geprofessionaliseerd. Deze functionaris was nog niet in alle opzichten ambtenaar in moderne zin, mogelijk eerder een min of meer zelfstandige ondernemer met een eigen schrijfkamer die zich contractueel aan de stad gebonden had. Naast een secretaris had de stad - in elk geval in 1478 - ook de beschikking over een bode. *
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling. VOLLEDIG: Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1001 Archief van de stad Leeuwarden VERKORT: NL-LwnHCL 1001