Logo Historisch Centrum Leeuwarden

leeuwarden artikel link leeuwarden artikel link
 
Uw zoekacties: Archief van de stad Leeuwarden

1001 Archief van de stad Leeuwarden

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
3. Inventaris
3.2. Het archief van de hoofdstad c.1500-1811
In de algemene inleiding werd een korte uiteenzetting gegeven van de keuze voor een wijde invulling van het begrip stadsarchief: niet alleen het archief van de stedelijke magistraat valt eronder, maar ook diverse archieven of archivalische relicten van gelieerde maar wel apart functionerende personen of instellingen, zoals commissies (Bouwcommissie, Malefaitsgericht), alsook rentmeesters, kunnen ertoe worden gerekend. Dat de archieven van stedelijke instellingen als de Latijnse school, het Nieuwe Stadsweeshuis en de Stads Armenkamer in deze inventaris niet beschreven zijn, vindt zijn oorzaak vooral in het feit dat hier al sinds lang bruikbare inventarissen van voorhanden zijn. *  Uiteraard wordt er op de geëigende plaatsen wél naar verwezen.
Maar ook indien voor de smalle definitie - van het stadsarchief als archief louter van de stedelijke magistraat - zou zijn gekozen, dan nog zouden, in tegenstelling tot wat algemeen bij stadsarchieven gebruikelijk is, ook de archivalia van rechtspraak, wezenzorg en financieel beheer hun hechte en organische plaats in het Leeuwarder stadsarchief toegewezen gekregen hebben. In Leeuwarden heeft de magistraat zich nooit in verregaand specialistische onderdelen opgeknipt, maar is eigenlijk altijd formeel als compleet college blijven optreden. Zo waren de bouwmeesters - wier primaire taak op het terrein van openbare werken en materieel en financieel beheer lag - evengoed medeverantwoordelijk voor de rechtspraak, terwijl de oorspronkelijke primaire rol van de schepenen op dit gebied in de zestiende en zeker de zeventiende eeuw verregaand was verbleekt. *  Wat betreft het specifiek archivistische perspectief: van in elk geval het volontaire en criminele deel van deze rechterlijke taak treft men ook in het traditioneel zo aangeduide 'administratieve' gedeelte van het magistraatsarchief de schriftelijke neerslag aan, in de wetboeken, maar ook bijvoorbeeld in de series 'Resoluties', die tot 1775 ook de criminele vonnissen hebben bevat. Daarmee vervullen deze rubrieken evengoed een 'algemene' functie ten opzichte van wat in de negentiende-eeuwse conventies als een apart staand 'oudrechterlijk archief' is opgevat en dienen deze stukken betreffende de rechtspraak dus een geïntegreerde plek in het totale archief van het stadsbestuur toebedeeld te krijgen. * 
De term 'Weeskamer' komt men zelden tegen in het laatzestiende-eeuwse materiaal, en daarna niet meer: het betrof mogelijk niet meer dan een tijdelijke commissie uit de magistraat. Ook van een afzonderlijke thesaurie lijkt nooit duurzaam sprake te zijn geweest. De dagelijkse financiële administratie werd gevoerd door de bouwmeesters, en daarnaast door gecontracteerde rentmeesters, wier belangrijkste rekeningen in principe collegiaal door de magistraat werden afgehoord (d.w.z. formeel goedgekeurd en vastgesteld). Dat bijna monolithische optreden bezorgde de Leeuwarder magistraat zijn relatief grote politieke macht: zijn politieke tegenhanger, de vroedschap, was geen schim van wat zij in bijvoorbeeld de Hollandse steden heeft voorgesteld.
In de eerste helft van de zestiende eeuw hebben zich in het Leeuwarder stadsarchief de eerste volwassen series gevormd, ten dele traceerbaar omdat er nu nog restanten van aanwezig zijn, maar ten dele ook bekend omdat er in andere stukken naar wordt verwezen.
De belangrijkste verwijzing geldt het zo genoemde 'Memorieboek', dat in elk geval in 1546 al moet hebben bestaan en waarin tenminste de resoluties van het stadsbestuur waren geregistreerd. *  Het heeft waarschijnlijk ook andere elementen bevat, zoals de contracten die later in de serie 'Stads Aktenboeken' werden geregistreerd. In het algemeen wordt de term 'memorieboek' gebruikt voor een register waarin uiteenlopende cruciale bestuurshandelingen worden geregistreerd en waaruit in de loop van de tijd diverse meer gespecialiseerde series worden afgesplitst. * 
Naast deze administratieve oerserie kunnen er voor het tweede kwart van de zestiende eeuw nog andere series worden aangewezen. Van 1537 dateert het oudste 'Recesboek', waarin aanhangig gemaakte, maar nog niet in procedure gebrachte geschillen van civielrechtelijke aard zijn aangetekend. De rechtszaken in enge zin vindt men dan terug in de serie procesdossiers, waarvan ons overigens alleen de jaargang 1533, in waarschijnlijk eigentijdse binding, resteert. De rechtshandelingen die in het kader van de uitvoering van het eindvonnis nog nodig blijken te zijn staan dan weer in het recesboek geregistreerd. Of de vonnissen zelf, die vanaf 1554 in de (definitief) 'Sententieboeken' kunnen worden getraceerd, voordien ooit - zoals de criminele vonnissen tot 1775 - als gewone resoluties zijn behandeld en in de memorieboeken opgetekend zijn geweest, valt niet meer te achterhalen. Verder is voor dit tijdvak nog een systematische burgerregistratie geïndiceerd (vgl. inv.nr. 1756), registratie van bakkers (731) en boedelinventarisatie (inv.nr. 3349), alle rond 1543; en uiteraard de stedelijke rekening (over 1529, verwijzing vanuit inv.nr. 732). Van de jaren twintig en dertig dateren ook de oudst bewaarde belastingkohiertjes (zie rubrieken 2.9.2.2 en 2.9.2.3.1). Gedurende het derde kwart van de eeuw komen vooral de series met betrekking tot overdrachten van onroerend goed op gang (zoals de 'Proclamatie-', de 'Decreet-' en de 'Consentboeken').
Na 1577, als de oude secretaris Matthijs Rommarts na een vrijwel continue ambtsuitoefening van 37 jaar aftreedt en wordt opgevolgd door Laurens van der Veen, wordt de stedelijke administratie in aanzienlijke mate vernieuwd. Zo wordt in 1579 de geldende wetgeving in deels vernieuwde vorm opnieuw geregistreerd in vier 'Policyboeken' in één band (enkele decennia later gesplitst in de huidige twee lederen banden). Ten gevolge van de kerkelijke en politieke revoluties van 1580 vormen zich de nieuwe administraties der 'geestelijke goederen' en in de loop van de jaren tachtig worden de nog bewaard gebleven, gedurende de zestiende eeuw ontvangen en opgemaakte Plakkaten (opnieuw?) gebundeld en tenminste gedeeltelijk in monumentale boeken afgeschreven. In die tijd start ook de wettelijk vereiste formele registratie van alle mogelijke rechtshandelingen waarbij weeskinderen belanghebbend zijn, alsook die van hypotheekstellingen. De serie 'Stads Aktenboeken' lijkt in 1588 te beginnen (als afsplitsing van de Memorieboeken?), van 1597 dateert de al vaker gememoreerde misschien wel eerste inventarisatie en registratie van de belangrijk geachte stedelijke charters (het 'Oud Register').
Toch is hier al met al geen sprake van een diepe administratieve cesuur: in archivistisch opzicht liggen deze vernieuwingen te zeer in het natuurlijke verlengde van de ontwikkelingen eerder in de eeuw.
Rond 1600 heeft zich het volwassen seriële vertakkingsysteem ontwikkeld waar de 'klassieke' archiefinventaris eigenlijk op ontworpen is. Zeer zeker is het in de Handleiding van Muller c.s. ontworpen inventarismodel ideaaltypisch (en in die zin een anachronisme, een hedendaagse projectie): de daar geformuleerde en nader uitgewerkte eis van een strikt logische opbouw zal in de historische praktijk nooit helemaal en vaak helemaal niet zijn gerealiseerd.
Een soepele toepassing van het klassieke indelingsschema verdient daarom aanbeveling. In het geval van deze inventaris geldt dat eens te meer omdat hier sprake is van een ruimer archiefbegrip, waarbij rond de administratie van het stadsbestuur in strikte zin nog andere archivalia zijn gedrapeerd. *  In principe zijn ze er allemaal: de stukken van algemene aard (dat wil zeggen de stukken die in principe elk taakveld kunnen betreffen waar het bestuurlijke handelen zich op beweegt) in de hoofdstukken 2.1 tot 2.5, tegenover de stukken betreffende afzonderlijke onderwerpen. Die laatste zijn weer onder te verdelen in de stukken betreffende het organisme (2.6-2.7), die met betrekking tot de middelen (2.8-2.10) en tot de taakuitvoering (2.10-2.19). Maar ze laten zich niet helemaal in het keurslijf van het strak-logische schema persen. Sommige 'algemene' hoofdstukken zijn dat toch ook weer niet helemaal (2.1 en 2.4), of op een heel andere manier (2.5), en het theoretische onderscheid tussen 'middelen' en 'taakuitvoering' wordt hier en daar door de eisen van de bestuurs- en beheerspraktijk doorkruist. Zo staan in hoofdstuk 2.10 de stukken van goederenbeheer en openbare werken broederlijk bijeen en soms door elkaar; van de belastinginning ten behoeve van het gewest (2.9.2.3) kan men niet zeggen dat zij op dezelfde manier als de eigen stedelijke belastingheffing (2.9.2.2) voor de stad een 'middel' is geweest; maar in beide gevallen heeft indertijd de technische en organisatorische praktijk hun combinatie eenvoudig gevergd.
Er is gekozen voor een traditionele volgorde van de hoofdstukken, *  maar zonder de pretentieuze explicitering van een als een godheid sturende onderliggende logica. Voor het praktische gebruik van deze inventaris is wel nog het volgende van belang. In zeer globale zin beweegt zich de reeks hoofdstukken 2.1-2.19 van meer algemeen in de richting van specifiek. In gevallen dat een stuk in meerdere hoofdstukken zou kunnen worden geplaatst, is steeds gekozen voor het meest specifieke (zo ver mogelijk naar achteren dus). Bijvoorbeeld: een stuk betreffende de financiering van een nieuw te bouwen Stads Armenhuis heeft aspecten van financieel en van goederenbeheer, maar ook van armenzorg. In principe is dan gekozen voor het laatste hoofdstuk, met eventuele verwijzing vanuit de eerdere, tenzij specifieke redenen (bijvoorbeeld een kennelijke herkomst uit de rentmeestersadministratie) zich daartegen verzetten.
De periode van de Bataafs-Franse revolutie(s), van 1795 tot 1811, vertoont een aantal diepe maatschappelijk-institutionele cesuren, die op de organisatie van de archiefvorming merkwaardig weinig effect hebben gehad: een indicatie niet alleen voor de eigen wetmatigheden waar de administratieve organisatie aan voldoet, maar ook voor de traagheid waarmee die zich aan een gewijzigde context aanpast. Een aantal wijzigingen hadden in theorie tot een chronologische onderverdeling aanleiding kunnen geven: 10 februari 1795 met de machtswisseling in de stad, 11 april 1798 met de centralisering van de soevereiniteit, 13 december 1802 met de formele afscheiding van de rechtspraak, februari 1808 met de personele afscheiding daarvan. Maar pragmatische overwegingen hebben geleid tot de beperking tot één enkele cesuur: die van de nacht van 28 februari op 1 maart 1811, toen de rechtspraak definitief uit de invloedssfeer van het stadsbestuur verdween, de Burgerlijke Stand werd ingevoerd en zojuist de gemeentelijke financiële administratie ingrijpend was gereorganiseerd.
3.2.9. Financieel beheer
De onderverdeling van dit hoofdstuk in 'Rekenschap', 'Belastingen' en 'Bijzondere financiële rechten en verplichtingen' betreft werelden die in de praktijk scherp gescheiden bleven: het Leeuwarder stadsbestuur trad in het algemeen formeel collegiaal op en delegeerde weinig taken aan vaste commissies; er bestond dan ook niet duurzaam zoiets als een stedelijke thesaurie of een rekenkamer, die meer synthese in de organisatie van het financiële beheer hadden kunnen aanbrengen. Het soms samenvallen sinds het einde van de achttiende eeuw van een rentmeestersambt met een of meer belastinginningstaken in één persoon was dan ook eerder pragmatisch gemotiveerd dan product van het systeem. - Voor de specifieke rol van de bouwmeesters in het financiële beheer zie men de inleiding van het volgende hoofdstuk, over het goederenbeheer.
De stukken van financieel beleid vindt met in principe in de hoofdstukken 2.7 en 2.6 (en uiteraard in de hoofdstukken 2.1-2.3).
3.2.9.2. Belastingen
In dit hoofdstuk treft men vooral de inningsadministraties aan van de zogenoemde beschreven middelen of kohierbelastingen, waarvan de inning geschiedde aan de hand van tevoren opgestelde kohieren der belastingplichtige personen, die vervolgens door de belastingcollecteur naar de erin aangegeven looproute werden bezocht. Het kan hier gaan om eigen stedelijke belastinginkomsten, maar ook om gewestelijke en na 1795 om rijksbelastingen, waarvan de inning aan de stad opgedragen was (sommige contracten in de serie 1065v. betreffen zelfs gewestelijke belastingen in omringende grietenijen, waarbij de Leeuwarder eerste klerk 'me teste' als getuige optreedt). Bij stukken uit de zestiende eeuw kan niet steeds ondubbelzinnig worden vastgesteld of het een inning betreft namens het gewest, of ter bijeengaring van een door het gewest van de stad opgeëiste som gelds.
De stukken betreffende de onbeschreven middelen, de accijnzen en andere indirecte belastingen, maar ook de direct geheven, maar niet in kohieren geadministreerde retributies zoals bijvoorbeeld tol- en legesgelden, zijn in deze inventaris vooral geplaatst in de rubrieken betreffende de processen, activiteiten en producten waar de betreffende belasting op geheven wordt dan wel waarvoor zij is bedoeld. Men vindt ze - behalve in 2.9.3 - bijvoorbeeld in de hoofdstukken over het goederenbeheer (2.10: b.v. inv.nrs. 1365, 1491, 1665-1671), de landsverdediging (2.13), verkeer, beroep en bedrijf (2.14: inv.nrs. 1952, 1969, 1973, 1976, 1979-1980, 2016, 2019, 2027, 2038), godsdienst (2.15: inv.nr. 2139), armenzorg (2.17, b.v. inv.nrs. 2195, 2283, 2560) en rechtspraak (2.19.5).
Tot 1748 werden de belastingen vaak verpacht, aan personen die tegen een vaste pachtsom het ondernemersrisico droegen, maar naast wie de stad ook een 'collecteur' kon aanstellen, die de betreffende belasting feitelijk inde en zich verbond, de geïnde gelden eerst aan de pachter af te dragen wanneer deze zijn pachtpenningen aan stad of gewest ook inderdaad had betaald.
Zie ook de vroegzestiende-eeuwse inv.nrs. 431-434, 435 (dorsaal!) en 1854; alsook voor de vroege zeventiende eeuw 382-383, 663-664. In inv.nr. 398 bevindt zich nog een conceptkohier van de 'liberale gifte' uit 1748 voor Minnema- en Keimpema-espel. Zie ook inv.nr. 427 (stukken R. Buysing).
In de zevende aflevering van de Leeuwarder Historische Reeks (LHR) werden voor het eerst de zestiende-eeuwse kohiertjes en aanverwante lijsten onder de inventarisnummers 1075-1085, 1182-1190, 1193 gepubliceerd; niet foutloos, maar nuttig genoeg om hieronder een verwijzing te verdienen.
3.2.9.2.3. Gewestelijke en rijksbelastingen
Vrijwel onmiddellijk na de vestiging van de landsheerlijkheid werd in Friesland de 'jaartax' ingevoerd, maar het meest duurzaam bleek de heffing sinds 1511 van de 'floreenbelasting', een onroerendgoedbelasting op landerijen. Behoudens een paar incidentele resten zijn pas vanaf 1700 de floreenkohieren voor Leeuwarden bewaard gebleven. De originelen ervan berustten bij het gewest; ze werden geconcipieerd door de rentmeester en gecorrigeerd en vastgesteld door het Mindergetal. De Magistraat ontving een door het gewest geauthentiseerde kopie, waarvan de rentmeester weer een kopie voor zijn inning gebruikte (waarvan hij dus weer rekenschap aflegde aan de magistraat). Behalve de landen onder de klokslag vielen ook Ruiterskwartier en Zaailand onder deze floreenbelasting. De verschuldigde bedragen werden traditioneel vastgesteld in goudguldens van 28 stuivers. Een analyse vindt men in de inleiding bij Schroor, PKAF 7.
De belasting der 'vijf speciën' werd in 1637 ingevoerd, als samenvoeging van afzonderlijke oudere (vgl. bijvoorbeeld de 'leggers van de schoorstenen in Leeuwarden' uit 1606, die in het archief van de Friese rekenkamer onder inv.nr. 6470 berusten). Voor Leeuwarden zijn ze vanaf 1795 bewaard gebleven. In de periode 1795/96-1796/97 behelzen de Speciën het 'schoorsteengeld', 'hoofdgeld', 'halve hoofden', 'koeien en rieren' ('hoorngeld'), 'bezaaide landen' en 'paarden'. Hoofden en Halve Hoofden ontbreken vanaf 1798/99. Hoornbeesten, Bezaaide landen en Paarden heten in 1803 de 'drie speciën'.
Van de 'personele goedschatting' (een vermogensbelasting, vanaf 1689) resteert in het Leeuwarder stadsarchief niets, maar berusten nog kohieren vanaf 1768 in Tresoar (archief Rekenkamer inv.nrs. 5923v).
Voor de 'reële goedschatting' of 'reëel' (een onroerendgoedbelasting ten laste van eigenaren, als zodanig ingevoerd in 1711) zoeke men in hetzelfde archief (vanaf 1716, inv.nrs. 4278v). Bij de trage omschakeling in de Bataafs-Franse tijd van gewestelijke naar rijksbelastingen werd deze belasting officieel afgeschaft maar in feite voortgezet als 'extraordinaris reëel', waarvan de kohieren wel in het Leeuwarder archief bewaard gebleven zijn.
In 1806 werd het geheel nieuwe rijksbelastingstelsel van Gogel ingevoerd; in het stadsarchief resteert hiervan weinig meer dan het register van de 'quotisatie van 1808', een eerste brede nationale vermogens- en welstandsbelasting, die overigens een jaar later weer werd afgeschaft.
In het Rekenkamerarchief berust onder inv.nr. 6480 ook nog het Leeuwarder 'quotisatieko-hier' van 1749, product van een belastinghervorming die niet is doorgezet.
In het algemeen kan voor het gewestelijke belastingsysteem het beste wordt verwezen naar de betreffende toelichtingen in de archiefinventarissen van Gravendeel e.a., De Jong e.a. en Nieuwland e.a. Voor de Bataafs-Franse tijd (en ook een beetje de halve eeuw ervóór) zie men Van der Goot en De Jong, Centralisatie.
3.2.9.2.3.3. De Bataafs-Franse periode (1795-1811)
Het lag in de bedoeling - zeker sinds de vestiging in 1798 van de nationale eenheidsstaat - dat de gewestelijke belastingheffing zou worden vervangen door een van het Rijk, maar aanvankelijk werden de staatsinkomsten vooral ad hoc uit gewestelijke belastingafdrachten en leningen geput. Eerst met de invoering van het nieuwe belastingstelsel van Gogel in 1806 werd rechtstreekse belastingheffing door het Rijk zelf regel.
1269 Authentiek afschrift van het kohier voor de Plezierrijtuigen en -jachten, 1797.
1001 Archief van de stad Leeuwarden
3. Inventaris
3.2. Het archief van de hoofdstad c.1500-1811
3.2.9. Financieel beheer
3.2.9.2. Belastingen
3.2.9.2.3. Gewestelijke en rijksbelastingen
3.2.9.2.3.3. De Bataafs-Franse periode (1795-1811)
1269
Authentiek afschrift van het kohier voor de Plezierrijtuigen en -jachten, 1797.
Datering:
1797
NB:
bij inv.nr. 1268. - Namenklapper in K25
Omvang:
1 katern
Nadere toegang:

Kenmerken

Datering:
1426-1811
Soort toegang:
inventaris
Omvang:
145,3 m
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1001 Archief van de stad Leeuwarden
VERKORT:
NL-LwnHCL 1001