Logo Historisch Centrum Leeuwarden

leeuwarden artikel link leeuwarden artikel link
 
Uw zoekacties: Stedelijke Schutterij Leeuwarden, 1814-1907

1038 Stedelijke Schutterij Leeuwarden, 1814-1907

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis * 
1038 Stedelijke Schutterij Leeuwarden, 1814-1907
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis * 
De Schutterij, die reeds in de Middeleeuwen bestond als zijnde een plaatselijk georganiseerde burgerwacht van weerbare mannen die werden geoefend in de verdediging van de stad tegen aanvallen, had zich in de loop van de 18e eeuw, bij het afnemen van de noodzaak daartoe, gaandeweg ontwikkeld tot een 'sociale vereniging' *  . De ontwikkelingen gedurende de 'Franse Tijd' maakten het kunnen beschikken over een getrainde burgerwacht echter weer aktueel en leidden tot een nadere centrale regelgeving op rijksniveau.
In 1815 *  kwam de 'Wet omtrent de oprichting der Schutterijen' tot stand zoals deze was voorgeschreven in de artikelen 125-126 van de Grondwet van 1814. De Schutterijwet werd in 1827 *  vervangen teneinde 'gelijkwerkende maatregelen voor het gehele rijk' in te voeren. Volgens deze wet moesten in alle steden waarvan de bevolking meer dan 2500 zielen bedroeg, Dienstdoende Schutterijen worden opgericht 'tot behoud van de inwendige rust..en om in tijden van oorlog en gevaar..te dienen als een (onderdeel van de) Landstorm..tegen de aanvallen van de vijand'. In gemeenten met minder dan 2500 inwoners kon in vredestijd worden volstaan met de instelling van Rustende Schutterijen.
De wet van 24 juni 1901 tot 'regeling van de landweer en van de opheffing der schutterijen' bepaalde in artikel 40, dat 5 jaar na de dag waarop voor de eerste maal ingelijfden bij de militie waren aangewezen tot het bij de landweer volbrengen van de verlengde diensttijd, de wet op de Schutterijen zou vervallen en de Schutterijen definitief zouden worden opgeheven. De grens van vijf jaar werd in 1907 *  teruggebracht tot vier jaar. Aangezien op 1 augustus 1903 de eerste landmiliciens, zoals bedoeld in de Landweerwet van 1 april 1903 *  , werden aangewezen zouden de Schutterijen op 31 juli 1907 dienen te worden opgeheven. Vanaf 1 augustus 1903 werden dan ook geen nieuwe Schutters ingelijfd.
De Leeuwarder Schutterij, hoewel onderdeel van een onder het ministerie van Binnenlandse Zaken staande landelijk organisatie, stond onder toezicht van de stedelijke autoriteiten. Men vormde het 4e Bataljon van het 1e District Friesland *  dat hoofdzakelijk uit 4 Dienstdoende en 2 Rustende compagnieën heeft bestaan. Elke compagnie telde circa 50-100 schutters. Naast de Kommandant *  als dagelijks bevelvoerend officier speelde de Krijgsraad, na 1827 de Schuttersraad geheten, een belangrijke rol binnen de Schutterijorganisatie.
De Krijgsraad bestond uit de Kommandant, een kapitein, een 1e en een 2e luitenant, een korporaal en een door de Kroon benoemde auditeur. Het was de taak van de Krijgsraad om overtredingen te bestraffen, en het beheer te voeren over de benodigde goederen en financiën. De Schuttersraad van na 1827 bestond uit één officier, één onder-officier, een korporaal en een schutter. Anders dan bij de Krijgsraad lag de nadruk van het takenpakket op de rechtspleging. De Kommandant bracht de overtredingen en verzuimen ter kennis van de auditeur, die de aanklacht voor de Schuttersraad bracht. Beboeting, huisarrest, suspensie en degradatie vormden de mogelijke straffen. Overtredingen en strafrechtelijke feiten tijdens het burgerverkeer begaan behoorden niet tot de competentie van de Raad en werden overgelaten aan de 'gewone rechtspraak'. Naast de Schuttersraad bestond binnen de organisatie van de Schutterij de Commissie van Loting, bestaande uit een lid van het Stadsbestuur, de Kommandant en de oudste kapitein in rang, belast met de jaarlijkse indeling van de schutterplichtig geworden jongemannen in de Dienstdoende en de Rustende Schutterij. De uit de Kommandant, een officier van gezondheid en een burger-geneeskundige bestaande Commissie van Onderzoek had tot taak om de verzoeken tot ontslag uit of vrijstelling van de Schutterijdienst te beoordelen.
Opgeroepen tot de schutterlijke dienst *  werden alle gezonde mannen tussen de 18 en 50 jaar. De wet van 1827 veranderde dit tussen de 25 en 36 jaar, na voltooiing van de Militieplicht. Voor voorwaardelijke vrijstelling van dienst kwamen onder andere in aanmerking de 'lijf- en huisbedienden', de langdurig uit de armenkassen bedeelden, de onder curatele gestelden, gevangenen, bedienaren van alle godsdiensten, professoren en studenten in de godgeleerdheid. Onvoorwaardelijk vrijgesteld werden invaliden en zij die niet langer dan 1 Nederlandse el (m') en 570 strepen (mm') waren. Bovendien konden diegenen die bij de loting waren aangewezen zich laten vervangen door uitgelote jongemannen. Voor dit zogeheten remplaceren of 'nommerwisselen' hadden de beter gesitueerden aanzienlijke vergoedingen over. Daarnaast betaalde men een vaste jaarlijkse contributie aan de gemeentekas en het kleedgeld voor de remplaçant. Na vijf jaar Dienstdoende Schutterij werd men nog eens vijf jaar geplaatst bij de Rustende Schutterij. Volgens de wet van 1827 kon men op 35-jarige leeftijd finaal ontslag aanvragen.
Na 1827 kwam het financieel beheer duidelijker onder toezicht van het Gemeentebestuur en het College van Gedeputeerde Staten te staan. Begrotingen en rekeningen werden dan ook jaarlijks door de Kommandant ter afhoring ingediend. * 
De Leeuwarder Schutterij had in de loop der tijd de beschikking over verschillende gebouwen en terreinen *  in en om de stad.. Met het garnizoen werden periodieke 'zomeroefeningen' gehouden op het aanvankelijk gezamenlijk gebruikte exercitieterrein aan de Achter de Hoven, voorbij de toenmalige uitspanning de Harmonie. Omdat het zogeheten 'schijfschieten', ondanks de aanleg in 1829 van een aarden kogelvanger, gevaar met zich meebracht voor het vee in de omliggende landerijen, werd door het garnizoen in 1850 een nieuw terrein in gebruik genomen op het Groot-Meenschar nabij het Kalverdijkje. De Schutterij maakte hiervan eveneens gebruik voor hun oefeningen in het scherpschieten. Gedurende de maanden oktober tot en met april werden, met name als gevolg van de drassigheid van het terrein, geen veldoefeningen gehouden, en werd voor theoretisch onderricht en de winterexcercities gebruik gemaakt van verschillende localiteiten in de stad. Naast ruimten bij verschillende kasteleins, werd door het Stadsbestuur in de jaren 1816-1817 de voormalige Jansenistenkerk aan de Bontepapesteeg/Speelmanstraat en in 1829-1830 de oude kazerne in de Haniasteeg beschikbaar gesteld. Vanaf 1836 maakte men gebruik van de oude Manege gelegen in de Grote Kerkstraat, en vanaf 1856 van de nieuw gebouwde Manege aan de Arendstuin. De Krijgsraad, later de Schuttersraad heeft altijd over een vergaderruimte op het Stadhuis beschikt. Het wapen- en kledingmagazijn op de zogeheten 'Wapenzolder' boven de Raadszaal werd in 1882 ontruimd en voor enkele jaren ondergebracht in de voormalige hovenierswoning in de Klokstraat. Naast de oude Manege werd in 1886 de benedenverdieping van het voormalige 'Bureau voor animale vaccinatie' in gebruik genomen als magazijn, onderrichtlokaal en bureau voor de Kommandant.
Tot het takenpakket *  van de Schutterij behoorde in vredestijd de reeds genoemde 'zomeroefeningen' *  , veelal op de eerste en derde maandag van de maand, op het exercitieterrein en de schietbaan. Tijdens de 'winter-oefeningen' werd meer de nadruk op het theoretische onderricht gelegd *  . De Rustende Schutterij werd slechts éénmaal per jaar voor een oefening opgeroepen. Onverwachte inspekties of wapenschouwingen vonden veelal plaats op het Wilhelminaplein. Samen met het garnizoen werden op verjaardagen en tijdens bezoeken aan de stad van leden van het Koninklijk Huis parades gehouden en erewachten gevormd. Om de drie maanden verzorgde elke compagnie het 'brandpiket', hetgeen bij brand of gerucht van brand betekende dat men zich bij de Waag diende te verzamelen teneinde eventueel te worden ingezet. Vaak werd de Schutterij ingeschakeld, in geval van een onderbezetting van het garnizoen, bij het betrekken van verschillende wachtposten op strategische plekken *  in de stad. Bij plaatselijke onrusten, zoals bij het 'Broodoproer' in 1847 *  , werd men opgeroepen om de openbare orde te helpen handhaven.
Alleen in tijd van oorlog konden de Dienstdoende en Rustende Schutterij worden losgemaakt van de stad teneinde een Legerreserve te vormen. De compagnieën werden dan in bataljons verenigd, onder militair bevel geplaatst en belast met de bezetting van vestingen of naar het veldleger gezonden. Dergelijke maatregelen konden alleen bij wet worden genomen. In haar bestaan is de Schutterij éénmaal gemobiliseerd geweest. In 1830 werd de Dienstdoende Schutterij van Leeuwarden, aan het begin van de 'Belgische Opstand', opgenomen als Eerste Bataljon in de Eerste afdeling Friesche Stedelijke Schutterij en onder het commando van majoor Van Wageningen gelegerd in Den Bosch *  . Aan daadwerkelijke gevechtshandelingen werd echter niet deelgenomen. In september 1834 wachtte hen bij terugkeer in Leeuwarden, blijkens de krantenberichten *  , een groots onthaal. Gedurende deze jaren 1830-1834 werden de Rustende compagnieën als Dienstdoende Schutterij beschouwd. Een tweetal compagnieën Vrijwillige Schutters fungeerden op hun beurt als de Rustende Schutterij. Eerst in 1839, het jaar waarin het Eindverdrag met België werd ondertekend, vond de demobilisatie plaats. Tijdens de bezetting in Den Bosch beheerde een Commissie van Officieren het 'Fonds tot ondersteuning der huisgezinnen en betrekkingen van uitgetrokken schutters'. De wekelijkse toelagen aan diegenen die daarvoor in aanmerking kwamen, werden gefinancierd uit vrijwillige bijdragen en subsidies van het Stedelijk Bestuur *  .
Het reeds bestaande muziekkorps *  van de Schutterij van voor het jaar 1795 en van de Burgerwacht tijdens de 'Franse Tijd' vormde de basis voor het korps, na de (her)oprichting van de Schutterij in 1815. De continuering van dit korps zal mede haar oorzaak hebben gevonden in de leiding over dit korps, dat in handen was van de kapelmeester Petrus Wedemeyer sr., en de waardering bij de ingezetenen van de stad die de verschillende optredens, o.m. in de Prinsentuin en tijdens de parades, bezochten. Hoewel de wet van 1827 het hebben van een Schutterijkorps niet toestond, blijkt in het jaar 1830 al weer concerten te zijn verzorgd. Omdat onder de schutterplichtigen te weinig muzikale kwaliteit aanwezig was, werden beroepsmusici aangetrokken. Een voortdurend probleem vormde daarbij de bekostiging van de lonen. In 1865 werd hiervoor uiteindelijk een oplossing gevonden door de muzikanten op te nemen in het toen opgerichte Stedelijk Muziekkorps, later de basis voor het Frysk Orkest. Tot aan de opheffing in 1907 bleef men echter tevens als Schutterijkorps fungeren.
Op 31 juli 1907 werd het, door Koning Willem III bij zijn bezoek in 1852 *  geschonken vaandel, door de Kommandant kolonel G.J. Sas overgedragen aan het Stadsbestuur, teneinde te worden geplaatst in het Stadhuis *  .

Kenmerken

Datering:
1814-1907
Soort toegang:
inventaris
Omvang:
14,8 m1
Bloknummer:
30
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1038 Stedelijke Schutterij Leeuwarden, 1814-1907
VERKORT:
NL-LwnHCL 1038