Logo Historisch Centrum Leeuwarden

leeuwarden artikel link leeuwarden artikel link
 
Uw zoekacties: Old Burger Weeshuis (O.B.W.) en Gabbema Gasthuis I te Leeuwarden

1182 Old Burger Weeshuis (O.B.W.) en Gabbema Gasthuis I te Leeuwarden

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1182 Old Burger Weeshuis (O.B.W.) en Gabbema Gasthuis I te Leeuwarden
1.
Inleiding
Het Old Burger Weeshuis dankt zijn bestaan aan het op 14 November 1534 gepasseerde testament van Auck P(i)eters, vrouw van zekeren Lieuwe Lieuwes, naar wien zij doorgaans Auck Lieuwes werd genoemd, en bij welk testament de beide aan erflaatster toebehoorende huizen tot verblijfplaats van acht à tien arme weezen werden bestemd *  .
Weeshuizen waren er toen nog niet veel in de Noordelijke Nederlanden. De stad Gouda kende sinds 11 Januari 1495 een reglement op de weeskinderen; voor het toen al twee of drie jaar bestaande weeshuis in de Amsterdamsche Kalverstraat werd in Maart 1523 een stedelijke ordonnantie afgekondigd en in 1531 kreeg Hoorn een eigen weeshuis. De groote stroom kwam pas los na het midden van de eeuw: 1551 Enkhuizen, 1552 Brielle, 1553 Kampen en Bolsward, 1554 Harderwijk, 1557 Gorcum, 1560 Deventer, 1561 Tiel, 1564 's-Gravenhage, 1581 Sneek, 1598 Franeker etc. *  .
Het bestuur van het op te richten weeshuis werd in 1534 door de stichteres in handen gelegd van haar man en drie andere executeurs, de voorloopers der latere weesvoogden. Voor het toezicht op de huishoudelijke zaken schijnen aanvankelijk de vrouwen der "toezienders" of "weesmeesters" te zijn opgetreden, maar reeds c. 1560 ontstond een apart college van voogdessen, waarvan er in de zeventiende eeuw - als er niet een tusschentijds periodiek wisselen plaats vond - soms vijf of zes tegelijk schijnen te zijn geweest. In ieder geval waren er sedert het begin der XVIIIe eeuw steeds evenveel voogdessen als voogden, n.l. vier.
Reeds in 1535 ruilde Auck Pieters haar beide huizen in de parochie Hoek tegen twee andere in de Weerd *  (thans het Raadhuisplein) en daar werd na haar dood op 15 September 1538 ook het weeshuis gevestigd. Of het erg snel van den grond kwam, is onzeker; - het oudste rekenboek begint in 1541 *  - maar het bleef er tot 1877.
Met het testament i.d. 3 October 1548 van de toenmalige binnenmoeder *  begint de stroom van erfstellingen en legaten ten gunste van het weeshuis, zij het vaak op voorwaarde van een vast recht tot het aanwijzen en plaatsen van weeskinderen door de gevers en hun rechtverkrijgenden. Formeele moeilijkheden met de aanvaarding dezer giften leidde tot een persoonlijk bij den koning te Brussel door één der voogden bepleit verzoek om toekenning van het recht om schenkingen te mogen aanvaarden. De uitvaardiging van het op 21 Juni 1561 verleende octrooi *  was het gevolg, dat wel de gevraagde - zij het beperkte - machtiging bevatte, doch met de verplichting om de rekeningen af te leggen voor commissarissen uit Hof en magistraat.
De verhouding tot laatstgenoemde instantie wisselde; aanvankelijk waren de meeste voogden tevens burgemeester of schepen en voor de practijk schijnt dat als voldoende vorm van toezicht op de administratie te zijn beschouwd. Nadat voor de verbouwing der beide huizen tot één in 1564 tal van schenkingen waren ontvangen *  , kreeg het weeshuis in 1568 verlof van de stadsregeering tot het jaarlijks houden van een collecte langs de huizen en in 1582 stelde de magistraat op een gemeenschappelijk request van het St. Anthonygasthuis, het weeshuis en de huiszittende armen het derde deel der geconfisceerde geestelijke goederen ter beschikking van weesmeesters, op voorwaarde, dat de verdreven kloosterlingen zouden worden onderhouden en alle stadsweezen opgenomen, rekening aan den magistraat zou worden afgelegd en deze de weeshuisimmobilia zou verhuren en de voogden zou aanstellen. Weigering van de beide laatste voorwaarden voerde tot inhouding der kloostergoederen en in 1596 zelfs tot het verbod der collecte, die het jaar tevoren nog 715 gld. had opgebracht *  . Nog in hetzelfde jaar werd een eerste - voorloopige - verzoening gesloten, waarbij van de eischen der stadsregeering slechts de reken- en opnameplicht gehandhaafd bleven tegen de belofte om de tekorten van het weeshuis uit de stadskas aan te zullen zuiveren.
In 1637 sloten magistraat en voogdij een nieuw accoord, waarbij de opnameplicht herhaald werd en de stad het recht verkreeg om twee extra voogden aan te stellen *  . Moeilijkheden over de keuze van een nieuwen rentmeester in 1641 leidden tot een conflict, dat door submissie aan het Hof beslecht werd. Met dat al werd de verhouding er niet beter op en de onmogelijkheid om alle oorlogsweezen opgenomen te krijgen bracht den raad in 1674 tot het oprichten van een eigen, het latere Nieuwe Stads Weeshuis, naar de kleuren van het uniform ook wel blauwe weeshuis genoemd ter onderscheiding van het roode O.B.W.
Sedert dien tijd beperkte het Old Burger Weeshuis zich tot het opnemen van burgerkinderen. In 1833, toen de afschaffing van het stedelijk poorterschap de keuzemogelijkheid wat dreigde te beperken, werd in principe ook tot de opname besloten van kinderen wier vader of grootvader geen burger waren geweest, maar de beslissing verbleef bij de voogdij, ondanks pogingen van het stadsbestuur in het begin der twintiger jaren om het weeshuis onder zijn gezag te brengen. De vraag, of het weeshuis onder artikel 2c of 2d der Armenwet van 1855 viel, werd in 1869 uitgemaakt door den afloop van het over deze quaestie tusschen de besturen van gemeente en St. Anthonygasthuis gevoerde proces; het door de beide instellingen toepasselijk geachte artikel 2c werd voor het gasthuis en daarmede indirect ook voor het weeshuis tot het juiste geoordeeld.
Behalve in de jaren 1795-1808, toen het gebouw voor de Fransche troepen gevorderd was, bleef het weeshuis bijna 2½ eeuw aan het Raadhuisplein gevestigd. In 1875 werd het op een veiling aan het gemeentebestuur verkocht, dat op het na afbraak vrijgekomen terrein een schoolgebouw stichtte. Het weeshuis was toen vertrokken naar een nieuw gebouwd pand naast de Rijks H.B.S. aan het Zaailand, dat in 1940 eveneens gevorderd was en laatstelijk den Sicherheitsdienst tot onderkomen diende. In April 1945 ging het door brand ten onder.
Reeds in 1568 droeg Saepck Idtsma, weduwe van Douwe van B(o)urmania drie kamers in de Pijlsteeg aan de voogden over ter bewoning door arme oude weduwen of dergelijke miserabele personen *  . Lang zal deze eerste aanzet tot bejaardenzorg niet hebben geduurd, maar in 1713 erfde de voogdij van Walckje Gabbema het in 1633 door haar vader Abbe Freericxsz gestichte gasthuisje Achter de Groote Kerk. Het bleef als een aparte stichting door de voogdij beheerd, totdat de bouw van het nieuwe gasthuis aan de Wybrand de Geeststraat in de jaren 1905-1907 het weinige vermogen zoodanig opslokte, dat het O.B.W. het gasthuis voortaan uit eigen middelen onderhield. Later - in 1940- zou de voogdij van den overleden medevoogd, Mr. D.Z. van Duyl, het toezicht erven op een ander, in 1947 in gebruik genomen, bejaardenhuis: de Charlotta- en Johannastichting, die als zelfstandige stichting nog bestaat.
Tot de fondsen, die Mr. Eelco van Haersma bij zijn donatie in 1788, na het overlijden van zijn vrouw, die voogdes was geweest, in het leven riep, behooren twee beurzen of leenen, zooals men in Friesland zegt, voor uit het weeshuis voortgekomen theologiestudenten of daarvoor leerenden. Collatie en beheer berustten bij de voogden, maar op grond van het K.B. van 26 December 1818 no. 48 besliste de Hooge Raad, die toen nog niet aan het Meerenbergarrest van 13 Jan. 1879 (W.4330) toe was, in 1865 dat het gemeentebestuur bevoegd was om als provisor op te treden. * 
De administratie, zooals die in de archieven is vastgelegd, is ten deele gevoerd door de voogden, inzonderheid de secretarissen en rentmeesters en hun vertegenwoordigers (administrateurs en opzichters), door de dames voogdessen en ten slotte door het interne personeel (binnenouders, onderwijzers etc. in het wees- en portiers in het gasthuis) of door een combinatie van enkele hiervoren genoemden. Het rentmeestersambt, zooeven genoemd, is als zelfstandige functie al zeer vroeg uitgekristalliseerd. Later ontstond een vierdeeling: voorzitter, secretaris, rentmeester en voogd, speciaal belast met de zorg over de gasthuizen of gasthuismeester, zooals deze functionaris thans genoemd wordt. Tot het begin dezer eeuw plachten de functies onderling nog wel eens te wisselen, thans alleen het voorzitterschap, dat door den oudsten voogd wordt bekleed.
In de jaren 1835 en 1869/70 bewerkte Wopke Eekhoff, de stadsarchivaris (sinds 1838), de toen aanwezige archieven van wees- en gasthuis. Uit de XVIe eeuw bleek veel te zijn gespaard, veel meer dan uit de volgende eeuwen. Het niet kunnen beschikken over een eigen gebouw in de jaren 1795-1808 is vermoedelijk niet bevorderlijk geweest voor het bewaren der toen gevormde administratie, zooals onder meer aan de lacunes in de reeks rekeningen *  nog te constateren valt. Wel kon Eekhoff uit handen van Mr. P.F. Martin als erfgenaam van Mr. Johan van Idsinga, voogd in de jaren 1788-1828 nog veel ontvangen, dat tot het weeshuisarchief behoorde *  Het gemeentebestuur stond hem de bijlagen van de weeshuisrekeningen af, ten raadhuize gedeponeerd krachtens een in 1811 ingevoerde Fransche bepaling over het toezicht op de instellingen van weldadigheid en op zijn verzoek droegen ook de voogden van het St. Anthonygasthuis het daar verbleven dubbel van het testament van Warkutsch uit 1561 over *  .
Ook later werden nog aanwinsten ontvangen. De belangrijkste was wel het bij schrijven van den rijksarchivaris i. d. 15 Maart 1928 toegezonden rekeningenboek van Upco van Burmania over de jaren 1598-1608 (Inv.nr. 194), afkomstig uit den boedel van Mevrouw A. C. E. W. Baronesse van Harinxma thoe Slooten-Baronesse Collot d'Escury. Onlangs nog verblijdde de bewoner van de weeshuisplaats te Scharnegoutum, Joh. A. de Jong mij met het veilingboekje van die plaats uit 1870 *  , te welkomer omdat de aankomsttitels ontbreken, en bij verschillende gelegenheden werden portretten en andere fotografische afbeeldingen ontvangen.
Naast al deze aanwinsten staan helaas ook belangrijke verliezen. De inventarissen van Eekhoff veroorloven ons na te gaan, wat sedertdien verloren ging en blijkens de als Bijlage II opgenomen staat van ontbrekende archiefstukken is daaronder veel, waarvan het verlies ernstig te betreuren valt. Wanneer dit geschiedde is niet zeker. Het na de eerste bewerking op het gemeentearchief bewaarde archief werd in 1870 aan de voogdij teruggegeven en in een speciaal daartoe vervaardigde kast bewaard. Toen later besloten werd, de ouder dan tien jaar zijnde bijlagen van de rekeningen te vernietigen, is vermoedelijk een groot gedeelte der op gelijke wijze in grauw papier met roze lintjes verpakte losse stukken opgeruimd. Daar de inhoud van de wel bewaard gebleven pakken, met name van het Gabbema-archief niet altijd geheel met Eekhoffs beschrijving overeenkomt, wat een latere vermenging doet vermoeden, is niet altijd met zekerheid aan te geven, welke pakketten wel en welke niet verloren gingen.
Een vermoedelijk reeds tevoren door Eekhoff gelicht, klein gedeelte van het Gabbema-archief werd op het gemeentearchief teruggevonden. Het is met de overige restanten hereenigd, na te zijn ingeruild tegen de facturen, die Nanningh Gabbema in 1648 als administreerend diaken ontving en een request van diakenen aan Gedeputeerde Staten uit 1671, ter plaatsing bij het archief der Hervormde diaconie.
Tot het Gabbema-archief behoorde ook de verzameling brieven, die Simon Abbes Gabbema, voornamelijk als historiograaf der Staten van Friesland, wat hij in 1659 was geworden, had opgebouwd. Met het grootste gedeelte der aan hem persoonlijk gerichte brieven zijn deze in 1854 aan het Friesch Genootschap in bewaring gegeven en in 1910 aan den Rijksarchivaris overgedragen ter verdeeling over de daarvoor in aanmerking komende instellingen. Wat de Provinciale Bibliotheek ontving (de brieven aan particulieren, de afschriften en merkwaardigerwijze ook tal van origineele brieven van Aggaeus Albada aan Gedeputeerde Staten (1579-1582) en één van Henricus Altingius aan de Staten van Friesland (1625) werd beschreven in een in 1930 uitgekomen catalogus van den bibliothecaris Dr. G.A. Wumkes. Van de tot die collectie behoorende brieven aan Simon Gabbema zijn voor het O.B.W. xerocopieën vervaardigd *  .
Het archief uit de op Eekhoffs bewerking volgende periode is niet al te gehavend tot ons gekomen. Tot dusverre constateerde ik slechts het ontbreken van enkele eigendomspakketten, te weten van het weeshuisgebouw Zaailand 106 (1873), de plaatsen te Scharnegoutum (1870) en Wirdum (1883, 1898) en van los land onder Bilgaard (1825, 1929) en bij den Sneeker trekweg (1948), alsmede de opgaven van kadastrale mutaties uit de jaren c. 1920-c. 1945. Gedurende den tweeden wereldoorlog was het archief veilig opgeborgen in de kluis van de Amsterdamsche Bank te Leeuwarden, waarvan de rentmeester E.Th.Hissink directeur was. In het in 1946 aangekochte pand Nieuwestad 108 is speciaal voor het archief een kluis gebouwd, waar het zich, onder het toezicht van den voogd-secretaris nog bevindt. De gewijzigde bestemming van het pand (het wordt in 1974 de zetel van het dagverblijf Auck Pietershuis) heeft op het gebruik van de kluis geen invloed.
Na de inventarisatie door Eekhoff valt nog te wijzen op de activiteiten van den toenmaligen voogd-secretaris, den raadsheer Mr. A.C.C. Folkersma, die in de jaren 1901-1905 een systematisch ingedeelden, zeer uitvoerigen index maakte op de resolutie- en notulenboeken. Het door hem opgestelde systeem bleef in gebruik tot 1933 *  , toen de nieuw opgetreden secretaris Mr. R. Römer op een alphabetischen index op trefwoorden overging.
Op voorstel van den toenmaligen Rijksarchivaris Mr. S.J. Fockema Andreae besloot de voogdij in Juni 1966 om Drs. D.W. Kok, die zoojuist het archief van het Ritske Boelemagasthuis te Leeuwarden had geordend, te belasten met een nieuwe inventarisatie van het weeshuisarchief en de inventaris te laten verzorgen door de Fryske Akademy in de reeks "Monumenta Frisica". Daar dit besluit echter wel aan de Akademydirectie werd medegedeeld, in de veronderstelling, dat deze voor het verdere contact met den Heer Kok zou zorgen en niet aan laatstgenoemde zelf, bleef deze in onwetendheid van het daardoor nooit tot uitvoering gekomen besluit. Twee jaar later zelf voogd-secretaris geworden, nam ik 's Heeren Koks taak over.
Bij de bewerking kon uiteraard een dankbaar gebruik worden gemaakt van Eekhoffs beschrijvingen, al zijn die zelden ongewijzigd overgenomen. Moeilijk bleek het om een geschikt eindpunt te vinden voor den inventaris. Een duidelijke caesuur in de administratie was in de laatste 1½ eeuw niet te vinden. Tenslotte werd geopteerd voor 31 Dec. 1919 om het zeer geringe aantal overlappingen *  . Voor de financieele administratie is daarbij van het dienstjaar, niet van den datum van afhooren uitgegaan. Eerst later ingekomen stukken van ouder datum, zooals bij eigendomspakketten nogal eens pleegt voor te komen, vindt men natuurlijk niet in dezen inventaris; met name de tot 1808 teruggaande eigendomsbewijzen van het perceel Nieuwestad 108 met de daarachter gelegen vroegere koetshuizen aan het Ruiterskwartier behooren tot het nieuwere archief.
Evenals Kok bij het Ritske Boelema-archief heb ik de regestenlijst laten loopen tot de alteratie van Leeuwarden in 1578. Om de schaarschte aan zestiendeëeuwsche archieven in Friesland en de onvastheid in administratieve en juridische gebruiken in dien tijd heb ik de regesten tamelijk uitvoerig gemaakt, naar ik hoop tot gemak der gebruikers.
Voor zijn in 1846 uitgekomen "Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden" kon Eekhoff al gebruik maken van de tevoren reeds geordende weeshuisarchieven. Ook in latere artikelen, o.a. over Simon Gabbema in de Vrije Fries (XI(1867)/273 vv.) putte hij uit het weeshuisarchief. Een goeddeels op onderzoek in het eigen archief berustende monografie "Old Burger Weeshuis, samengesteld in opdracht van de Voogdij" door M.J. Barones van Heemstra verscheen in 1959.

Kenmerken

Datering:
1534-1919
Soort toegang:
inventaris
Inventaristitel:
Inventaris der archieven van het Old Burger Weeshuis te Leeuwarden, 1534(1530)-1919(1933)
Omvang:
8,4 m
Bloknummer:
206
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1182 Old Burger Weeshuis (O.B.W.) en Gabbema Gasthuis I te Leeuwarden
VERKORT:
NL-LwnHCL 1182