Logo Historisch Centrum Leeuwarden

leeuwarden artikel link leeuwarden artikel link
 

Boedelinventarissen

Boedelinventarissen zijn officiële documenten die een overzicht geven van de inboedel van een huishouden op een bepaald moment. De redenen om een inventaris op te laten maken lopen uiteen maar er zijn twee redenen die de boventoon voeren: schuldvereffening en het beheer van nalatenschappen ten behoeve van (half)wezen en andere minderjarigen.

Boedelinventarissen worden als bron gebruikt in zeer uiteenlopende historische onderzoeken: van zeer interpretatief en beschrijvend etnologisch-historisch onderzoek tot cijfermatig en analytisch economisch historisch onderzoek. Voor genealogen biedt de boedelinventaris bovendien een unieke mogelijkheid om eens een kijkje te nemen in het huis van hun voorouders.

Hoewel de boedelinventaris een heel veelzijdige bron is, valt het interpreteren van de gegevens vaak niet mee. Wie serieus met deze bron aan de slag wil gaan, doet er goed aan kennis te nemen van de overzichtelijke inleiding: Th. F. Wijsenbeek-Olthuis, ’Boedelinventarissen,’ in: B.M.A. de Vries e.a. (red.) Broncommentaren 2, Den Haag 1995, pp. 1-73. Op het internet is bovendien de boedelbank van het Meertens Instituut te raadplegen. Hier kan men de databank met inventarissen van dit instituut raadplegen en vindt men veel nadere informatie en literatuur over boedelinventarissen. Verder kan men op deze website een lexicon raadplegen waarin veel vreemde woorden die men in inventarissen tegenkomt, van uitleg worden voorzien. Het webadres van de boedelbank van het Meertens Instituut is: https://www.meertens.knaw.nl/boedelbank/
 

De Inventarisatie- en de Aestimatieboeken

Leeuwarder inventarissen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw zijn merendeels terug te vinden in het oud (rechterlijk) archief van de stad. Het leeuwendeel van deze inventarissen is geprotocolleerd in twee series, de Inventarisatieboeken (1550-1790) en de Aestimatieboeken (1561-1707). Daarnaast worden verspreid in enkele andere series ook nog enkele inventarissen aangetroffen. De oorsprong van de bemoeienis van het gerecht van de stad met het opstellen en protocolleren van inventarissen ligt in de jaren dertig en veertig van de zestiende eeuw, toen op instigatie van Karel V het stedelijk bestuur en de stedelijke administratie gereorganiseerd werden. In deze periode werd het stadsrecht op een nieuwe voet gebracht en werden nieuwe stedelijke instituties in het leven geroepen. Uit deze tijd stamt ook een niet precies gedateerde ordonnantie ende instructie voer den gecommitteerden van der weescamer. (H.C.L., Oud archief, inv. nr. M 208, f. 24 ff.) Anders dan in Holland waar weeskamers tot de semi-autonome corpora van de stad behoorden, was de weeskamer in Leeuwarden geen aparte instelling maar een commissie van het gerecht. Deze commissie diende er op toe te zien dat die goeden vanden genen (die deur eenigen wettigen saecken selffs heure gueden nijet administreren kennen) wel ende deuchdelijcken, moegen geregiert ende pertracteert [gehandelt] worden. In het bijzonder ging het daarbij om wezen en halfwezen. De ordonnantie bevat behalve veel bepalingen omtrent het aanstellen van voogden (voormombers) over weeskinderen waaronder ook de bepaling dat deze zijn geholden inventarijs ofte repertorium te maecken van alle dez weeskintz guederen, waarbij tevens bepaald werd dat ’t inventaris bijden voirmombaer te maecken ofte doen conscriberen, behoirt ter presentie vanden Gerechte ofte ter presentie van emande vandien bijden secretaris ofte zijn substituut gemaeckt worden.

De genoemde Inventarisatie- en Aestimatieboeken waren de geëigende series waarin de voor het gerecht opgemaakte inventarissen werden geprotocolleerd. Het opvallendste verschil tussen beide series is dat de inventarissen in de Aestimatieboeken doorgaans getaxeerd zijn, terwijl dit bij de boedelbeschrijvingen in de Inventarisatieboeken bijna nooit het geval is. Een ander verschil is de reden van opmaak. Van de inventarissen in de Aestimatieboeken is nagenoeg de helft opgemaakt ten behoeve van halfwezen wier overgebleven ouder opnieuw in het huwelijk trad. De beschrijving diende dan om het kindsdeel van de erfenis van de overleden vader of moeder te bepalen en aangezien dit pas uitgekeerd werd op het moment dat het kind volwassen werd, was een taxatie van de goederen gewenst.

Hoewel verreweg de meeste akten in de Inventarisatie- en Aestimatieboeken boedelinventarissen zijn, zitten er ook enkele andere documenten tussen zoals taxaties van onroerend goed en boedelscheidingen. Verder is van een klein aantal inventarissen alleen het inleidende gedeelte afgeschreven zonder de eigenlijke inventaris. Het gaat hierbij overigens maar om een beperkt aantal gevallen over de gehele periode. Een belangrijkere onzuiverheid in het corpus vormen de zesennegentig ’inventarissen’ in het enige overgebleven Stads Verkoopboek uit 1581, dat bij de inventarisatie van het Oudrechterlijk Archief in de negentiende eeuw ten onrechte bij de Inventarisatieboeken is ondergebracht. In de Stads Verkoopboeken werd de administratie van boelgoederen (veilingen van inboedels) bijgehouden. De hierin opgenomen lijsten van verkochte goederen hebben als bron weliswaar een zekere verwantschap met boedelinventarissen maar de administratieve achtergrond van beide documenttypen is zeer verschillend.

Over het toegankelijk maken

De Inventarisatie- en Aestimatieboeken zijn toegankelijk gemaakt op namen, beroepen en adressen van de persoon wiens boedel is beschreven (de inventarisant) en zijn/haar echtgenoot/echtgenote. Indien de inventarisant meerdere malen getrouwd is geweest, dan zijn ook de eerdere huwelijkspartners in het register opgenomen.

Bijzondere aandacht is besteed aan het klapperen op beroepen. Er is niet alleen gekeken naar beroepsvermeldingen maar ook naar het aanwijzingen voor de beroepsuitoefening in de inventaris. Op deze manier konden bijvoorbeeld veel inventarisanten (of hun echtgenoten) als boer aangemerkt worden. Verder is hierbij gebruik gemaakt van een aantal lijsten met de beoefenaars van een bepaald beroep. Deze lijsten zijn:

  • HCL, Stedelijke Bibliotheek, G58. Naamlijst advokaten voor het Hof van Friesland.
  • Breuker, Ph. H., ’Eekhoffs geschiedenis van de Leeuwarder drukkers en uitgevers tot 1870,’ in: C.P. Hoekema, Peter Kartskarel, Ph. H. Breuker, Eekhoff en zijn werk. Leven en werken van Wopke Eekhoff (1809-1880) stadsarchivaris van en boekhandelaar te Leeuwarden, Leeuwarden 1980, pp. 171-208.
  • Faber, J.J., ’Lijst van de leden van het Leeuwarder grootschippersgilde (c. 1554-1823),’ Nieuwsbrief Studiegroep Geschiedenis Leeuwarden 25 (mei 1994), pp. 10ff.
  • Karstkarel, P., ’Eekhoffs geschiedenis van de schilders, tekenaars en graveurs in Friesland tot 1875,’ in: C.P. Hoekema, Peter Kartskarel, Ph. H. Breuker, Eekhoff en zijn werk. Leven en werken van Wopke Eekhoff (1809-1880) stadsarchivaris van en boekhandelaar te Leeuwarden, Leeuwarden 1980, pp. 105-170.
  • Voet, Elias, Merken van Friese goud- en zilversmeden. 2e herz. en verm. druk. ’s-Gravenhage, 1974.

Tot slot nog dit. Via de toegangen zijn ruim 4.500 boedelinventarissen geïndiceerd. Bij dergelijke aantallen is het onvermijdelijk dat er kleine onvolkomenheden in de toegangen voorkomen. De gebruiker zij wat dit betreft gewaarschuwd.

Harm Nijboer